Hoe buitenlands vastgoed in de Belgische personenbelasting correct aangeven om dubbele belasting en verlies van fiscale voordelen te vermijden.
Deze opleiding gaat over de fiscale behandeling van buitenlands onroerend goed in de Belgische personenbelasting. Ze focust op hoe buitenlandse eigendommen correct moeten worden aangegeven in vak III van de aangifte, welke regels van toepassing zijn voor het vaststellen van het kadastraal inkomen (KI), en hoe dubbele belasting wordt vermeden via de techniek van de vrijstelling onder progressievoorbehoud. De opleiding verduidelijkt ook de implicaties voor vak IX in geval van leningen, evenals de mogelijke gevolgen op andere fiscale voordelen zoals de woonbonus en de registratiebelasting. De inhoud is gestructureerd in vier modules: een inleiding, de verwerking in vak III, de implicaties in vak IX en een afsluitende vragenronde.
In het eerste deel wordt uitgelegd hoe de aangifte van buitenlands onroerend goed geëvolueerd is. Vroeger bestonden er aparte aangiftecodes voor Belgische en buitenlandse inkomsten, maar door Europese rechtspraak werd België verplicht om ook aan buitenlandse eigendommen een Belgisch KI toe te kennen. Dit moest de discriminatie tussen binnen- en buitenlandse onroerende goederen wegwerken. Het Europees Hof van Justitie veroordeelde België meermaals omdat buitenlandse eigendommen zwaarder belast werden, met uiteindelijk een dwangsom tot gevolg. Om dit recht te zetten, werd een rekenmethode ingevoerd waarbij men de waarde van het buitenlandse goed herleidt tot een fictieve waarde op 1 januari 1975, waarna het KI berekend wordt op basis van een forfaitair percentage.
Daarna wordt toegelicht hoe deze eigendommen moeten worden aangegeven in vak III, net zoals Belgische onroerende goederen. Informatie over het land waar het goed gelegen is, blijft noodzakelijk om de juiste fiscale behandeling volgens het dubbelbelastingverdrag toe te passen. Zo wordt het buitenlands inkomen vrijgesteld, maar telt het wel mee om het belastingtarief op de Belgische inkomsten te bepalen. Dit is de techniek van de vrijstelling onder progressievoorbehoud, die wordt geïllustreerd met concrete cijfermatige voorbeelden.
Vervolgens behandelt de opleiding de gevolgen in vak IX. De intresten op een lening voor buitenlands vastgoed kunnen enkel een belastingvoordeel opleveren als er ook Belgisch onroerend inkomen aanwezig is. In dat geval wordt de intrestaftrek proportioneel verdeeld over het totale onroerend inkomen. Lenen voor buitenlands vastgoed alleen is doorgaans fiscaal weinig interessant. Ook de impact op andere fiscale voordelen komt aan bod: wie buitenlands vastgoed bezit, komt mogelijk niet in aanmerking voor de woonbonus of het verlaagd tarief van 2% bij aankoop van een enige eigen woning in Vlaanderen. Deze “collateral damage” wordt vaak onderschat, zeker nu de gegevensuitwisseling met andere landen toeneemt en de fiscus strenger controleert.
Tot slot wordt gewezen op het belang van correcte en tijdige aangifte via MyMinFin. De regels gelden niet alleen voor eigendommen binnen de EU, maar wereldwijd. Ook vastgoed in bv. de VS of het VK valt onder deze verplichting. Het risico op fiscale boetes en het verlies van belastingvoordelen is reëel.
Deze opleiding biedt daarom cruciale inzichten voor wie buitenlands onroerend goed bezit of overweegt aan te kopen en fiscale risico’s wil vermijden.