Inzicht in hoe DBI dubbele belasting op dividenden en meerwaarden voorkomt, met strengere voorwaarden en impact op vennootschapsbeleggingen.
De opleiding behandelt in detail het mechanisme van het definitief belaste inkomen (DBI) in de vennootschapsbelasting. Het uitgangspunt is het vermijden van dubbele belasting op dividenden en meerwaarden, maar in de praktijk zijn de voorwaarden de laatste jaren aanzienlijk verstrengd waardoor de vrijstelling steeds vaker uitzondering dan regel is. Deelnemers krijgen inzicht in de drie cumulatieve voorwaarden van de DBI-aftrek, de link met het kmo-tarief, de fiscale behandeling van beleggingsfondsen, de regels rond meer- en minderwaarden op aandelen en de aangekondigde wijzigingen in de wetgeving.
Eerst wordt de doelstelling van de DBI-aftrek uitgelegd: dividenden die al belast zijn bij de uitkerende vennootschap moeten niet opnieuw belast worden bij de ontvangende vennootschap. Aan de hand van voorbeelden wordt duidelijk hoe de aftrek vroeger gradueel is geëvolueerd van 90% naar de huidige 100%. Vervolgens worden de drie voorwaarden besproken: de taxatievoorwaarde, de permanentievoorwaarde en de kwantitatieve of participatievoorwaarde. Vooral die laatste vormt voor beursgenoteerde beleggingen een grote hinderpaal.
Daarna komt het kmo-tarief aan bod, een verlaagd tarief op een bepaald winstbedrag, indien aan strikte voorwaarden wordt voldaan. Belangrijk zijn de loonnorm, de beperkingen inzake participaties in aandelen en enkele uitzonderingen voor starters of bij beperkte winst. Ook wordt de afschaffing van de notionele interestaftrek besproken en wordt het verschil tussen beleggen via de vennootschap of privé geanalyseerd.
Een volgende deel gaat in op dynamisch beleggen via fondsen. Klassieke sicavs en beveks voldoen niet aan de taxatievoorwaarde en worden dus altijd belast. De uitzondering is de DBI-bevek, die buiten de drie DBI-voorwaarden valt maar verplicht is jaarlijks 90% van haar inkomsten uit te keren. Hierdoor kunnen vennootschappen toch genieten van een vrijstelling op dividenden of meerwaarden, zij het in verhouding tot de “goede” beleggingen binnen het fonds. Ook de regels rond waardeschommelingen en het boeken van minwaarden worden verduidelijkt.
De behandeling van meer- en minderwaarden op aandelen krijgt ruime aandacht. Meerwaarden zijn vrijgesteld indien de drie voorwaarden vervuld zijn, maar kosten van vervreemding mogen enkel in mindering gebracht worden van de vrijgestelde winst, waardoor netto-vrijstelling geldt. Minderwaarden zijn in principe niet aftrekbaar, behalve bij vereffening waar het verlies van het gestort kapitaal wél fiscaal kan afgetrokken worden. Rulings illustreren hoe de fiscus omgaat met participatiegrenzen en de berekening van bezitstermijnen.
Tot slot worden verwachte wetswijzigingen toegelicht. Voor grote ondernemingen komt er de verplichting om participaties als financieel vast actief te boeken, terwijl voor kmo’s de bestaande grenzen behouden blijven. Daarnaast zal de omzetting van aftrek naar vrijstelling impact hebben op andere fiscale berekeningen, zoals giften en liquidatiebonussen. Ook de verrekening van roerende voorheffing bij DBI-beveks zal in de toekomst afhangen van het respecteren van de loonnorm.
Deze opleiding biedt een helder overzicht van de complexe regels rond DBI, zowel in theorie als met praktische voorbeelden en rechtspraak. Voor ondernemers en fiscalisten die actief zijn met vennootschapsstructuren en beleggingen is dit een essentiële update om fiscale valkuilen te vermijden en strategische keuzes correct te onderbouwen. Het volgen van deze sessie laat toe om beleggingen binnen de vennootschap optimaal te structureren en voorbereid te zijn op de aangekondigde hervormingen.